Behandelingsperspectieven bij chronische urticaria

EADV 2019

Philippe Mauclet

Ana Gimenez Arnau (Barcelona, Spanje) legde uit dat de komst van omalizumab een belangrijke stap is geweest bij de behandeling van chronische urticaria. “Verdere vooruitgang is echter wenselijk als we een strategie op maat van de patiënt willen ontwikkelen en een ‘trial-and-error’-aanpak willen vermijden”, aldus Marcus Maurer (Berlijn, Duitsland).

Waar moeten we het gaan zoeken?
Bij de meeste patiënten is chronische urticaria onvoldoende onder controle: de helft van hen heeft 1 jaar na de behandeling nog altijd symptomen (1). Aangezien de mastcellen een grote rol spelen bij deze aandoening, blijft er veel aandacht voor die cellen (2). Mastcellen hebben immers meerdere receptoren, die alle potentiële therapeutische doelwitten vormen. Urticaria heeft trouwens een auto-immuuncomponent (3), waardoor er in theorie heel wat aangrijpingspunten zijn.

De huidige aanbevelingen voor de behandeling (4) zijn vrij precies wat de te volgen strategie betreft: de experts erkennen dat omalizumab ontegensprekelijk een nuttig middel is bij patiënten die niet reageren op een hoge dosis H1-antihistaminica van de tweede generatie. “Onze strategie komt nog te vaak neer op een 'trial-and-error'-aanpak”, zo vertelde M. Maurer. Hij legde uit dat we meer naar een aanpak op maat moeten evolueren, waarin elke patiënt meteen de geschikte behandeling krijgt. Biomarkers zouden daar kunnen toe bijdragen, maar vereisen aanvullend onderzoek. Nu we meer weten over de pathofysiologie van urticaria, opent dat echter nieuwe perspectieven (5).

Ligelizumab, Siglec-8
Op korte termijn blijft IgE het belangrijkste doelwit, en een recent artikel in de New England Journal of Medicine wijst erop dat ligelizumab kan bijdragen tot verdere vooruitgang op dat vlak (6).

Ook andere wegen worden onderzocht, zoals die van de Siglec-8-receptor. Dat is een remmende receptor, terwijl de meeste receptoren op het oppervlak van de mastcellen activerend zijn. AK002 stimuleert de remmende werking van Siglec-8 en gaat zo het effect tegen van de receptoren die de mastcellen kunnen activeren. Uit een open fase II-studie is gebleken dat AK002 de ziekteactiviteit verlaagt bij patiënten die niet behandeld werden met omalizumab, maar ook bij patiënten die daar niet op reageren (7).

IL-4/13- en IL-5-remmers
Remming van IL-4 en IL-13 kan nuttig zijn in geval van resistentie tegen omalizumab. Die observatie is gebaseerd op een kleine reeks van proefpersonen die behandeld werden met dupilumab (8), maar heeft waarschijnlijk verder onderzoek nodig. Tot slot wordt er ook onderzoek gedaan naar IL-5-remmers, nadat de eerste tests met reslizumab (9), mepolizumab (10) en benralizumab (11) gunstige resultaten hadden opgeleverd.

Commentaar van Hugo Boonen (H. Hartziekenhuis, Mol)
Omalizumab vormt een belangrijke stap bij de behandeling van chronische urticaria. We hebben gemerkt dat er twee verschillende soorten responders zijn bij deze behandeling: snelle en trage responders. De eerste groep, 60% van de proefpersonen, vertoont al na enkele dagen een respons, terwijl we in de tweede groep, 28% van de proefpersonen, pas na meerdere weken een respons zien (12). Daarnaast zal 12% van de patiënten helemaal geen respons vertonen.

Er lopen momenteel studies om het verschil in profiel tussen de responders te verklaren. Zo is een tragere respons mogelijk te wijten aan het feit dat omalizumab bij de trage responders werkt door de expressie van receptoren met een hoge affiniteit voor IgE te verlagen (12). Dat moet echter nog worden bevestigd. Omalizumab bindt zich met het IgE en verhindert zo dat dat zich bindt op zijn receptoren met hoge affiniteit die op de basofielen en de mastocyten zitten.

Ook interessant om te weten is dat er zich een opvolger van omalizumab aandient, namelijk ligelizumab (6). We weten echter nog niet of de ideale dosis van die verbinding 72 of 120mg is.

  1. Maurer M et al. Clinical & Experimental Allergy 2019;49:655–62
  2. Church et al. Immunol Rev 2018;282:232-47
  3. Kolkhir et al. J Allergy Clin Immunol 2017:139:1772
  4. Zuberbier T et al. Allergy 2018;73:1393-414
  5. Kocatürk et al. Clin Transl Allergy 2017;7:1-10
  6. Maurer M et al. N Engl J Med 2019:381:1321-32
  7. Maurer M et al. EAACI 2019, LB0A1701
  8. Simpson S et al. EAACI 2019, TP0864
  9. Maurer M et al. J Eur Acad Dermatol Venereol 2018;32e112-e1133.
  10. Magrel M et al. J Disch Dermatol Ges 2018;16:477-8
  11. Bernstein JA et al. EAACI 2019, 0A0033
  12. Gericke J et al. J Allergy Clin Immunol 2017; 139: 1059 – 1061

U wil op dit artikel reageren ?

Toegang tot alle functionaliteiten is gereserveerd voor professionele zorgverleners.

Indien u een professionele zorgverlener bent, dient u zich aan te melden of u gratis te registreren om volledige toegang te krijgen tot deze inhoud.
Bent u journalist of wenst u ons te informeren, schrijf ons dan op redactie@rmnet.be.